Katrien Vullers
In het hoekhuis bij het witte paaltje woonde de familie Vullers. Mevrouw Katrien Vullers was de vleesgeworden Edith Bunker. Een beetje adhd, zorgzaam type die iedere dag wel een paar keer door het poortje naar ons huis 30 meter verder liep, of holde kan ik beter zeggen. In al die jaren scheurde ze door dat poortje alsof de duivel haar op haar hielen zat. Katrien was een beetje het ideale huisvrouwtype van de jaren vijftig, naïef, hondstrouw, een onuitputtelijke redder.
Net zoals Edith kon zingen over ‘Those were the days’ zo zag Katrien ook het verleden waarin alles overzichtelijk was. Een tijd waar in "you knew where you were then", en "girls were girls and men were men", en "everybody pulled his weight" Later toen haar zoon homoseksuele gevoelens had werd dit een lastig hoofdstuk in haar leven.
Katrien leed aan het omgekeerde zorgpatroon. Als kind had ze al heel vroeg de taken van haar moeder overgenomen. Na schooltijd deed ze het huishouden, maakte schoon, deed boodschappen, ze kwam toen al tijd te kort. Toen ze zelf een gezin had smeerde Katrien iedere dag boterhammen voor manlief en haar 3 tieners.
Ze was zo overbezorgd dat ze ‘s ochtends wel 3 keer controleerde of iedereen zijn boeken en boterhammen bij zich had, vaak duwde ze de fiets van haar vertrekkende kinderen zelfs af, met de vraag "Heb je alles bij je?" Tot op heden is ze voor ons nog een statement. Als iemand iets aan je vraagt waar je geen zin in hebt, roep je: "Ik ben mevrouw Vullers niet!"
Als kind kon ik gefascineerd toekijken hoe mevrouw Vullers een beschuit tussen haar handen vermaalde in haar yoghurt. Het duurde altijd even, maar dan was ook de laatstekruimel uit haar handen verdwenen.
Tijdens de wekelijkse (verplichte) wandeling naar de pont, werd het verschil in levensritme tussen meneer en mevrouw Vullers pijnlijk duidelijk. Meneer Vullers bleef vaak achter, hij liep als een stijve klerk, wat niet verwonderlijk was, want hij was de plaatselijke pennenlikker van de katholieke arbeiders bond ( KAB) Tegen de tijd dat de ouwe Jan Vullers de pont naderde, had mevrouw Vullers genoeg gerust op het bankje bij de pont en sommeerde haar eega om weer huiswaarts te keren, wat de goede sul onvoorwaardelijk gehoorzaamde. Ik ken Jan niet anders dan met krakende schoenen. Dit kwam van pas bij het vervullen van zijn katholieke plichten. Hij haalde de collecte op, die nooit aangekondigd hoefde te worden. De meeste mensen waren al zo geconditioneerd dat ze al naar hun portemonnee grepen als het krakende geluid vanVullers schoenen naderde.
Tijdens zijn wandeling naar de pont, kon je zien wie katholiek was en wie niet, sommigen stonden al met hun beurs paraat als de schoenen passeerde. Jan had ook een glazen oog, als kind werd ik steeds naar dat glazen oog getrokken. Zelfs als ik me voornam om er niet naar te staren, werd ik door een onweerstaanbare kracht naar het stilstaande uitdrukkingsloze boze oog van Vullers getrokken. Die onophoudelijke strijd om wisselend naar het goede en slechte oog te kijken was dodelijk vermoeiend.
De ouwe Jan Vullers had niets van Archie, Edith’s man. Hij had de strijd al opgegeven voordat hij begonnen was. Hij liet zich heerlijk vertroetelen door Katrien, de prijs die hij daarvoor moest betalen, namelijk het inleveren van zijn eigen wil, nam hij op de koop toe. Katrien was met haar vormeloze kleren en tuttige kapsel, een moeder waar je voor moest schamen tegenover hippe vrienden, tegelijk kon je geen hekel aan haar hebben daarvoor was ze te lief. Om Mirjam Janssen, een historicus te citeren:
"In de westerse wereld liepen decennia lang miljoenen huisvrouwen als zij rond. Door het feminisme en de commercie zijn ze waardeloos verklaard: ze hebben geen carrière gemaakt, geen geld verdiend en sexy waren ze ook al niet – een vrouw als Edith vroeg zich helemaal niet af of ze wel ‘seksueel aantrekkelijk’ was".
Nog even en alle Edith Bunkers zijn uitgestorven. En toch is dat jammer.